Genesis 43

1) in dat land.

Te weten, in het land Kana„n, en daaromtrent.

2) als zij den

Hebr. toen zij eindigden te eten; dat is, toen zij ten naasten bij alles opgegeten hadden.

3) Die man

Te weten, de heer van Egypte. Alzo ook boven, Gen. 42:33, en hier Gen. 43:5,6,7, enz.

Ge 42.33 43.5,6,7

4) heeft ons op

Hebr. betuigende betuigd.

5) Gij zult mijn

Dat is, in mijn tegenwoordigheid niet komen; zie deze manier van spreken; 2 Sam. 14:24,28,32; Hand. 20:25,38.

2Sa 14.24,28,32 Ac 20.25,38

6) broeder met

Te weten, Benjamin.

7) dat gij dien

Of, dien man te kennen gevende, dat gij nog een broeder hadt.

8) vraagde

Hebr. vragende vraagde hij.

9) volgens

Hebr. naar den mond derzelver woorden; dat is, naar den eis der woorden, die hij ons voorgesteld had.

10) hebben wij

Hebr. zouden wij wetende weten.

11) sterven,

Te weten, van honger.

12) gezondigd

Dat is, strafwaardig zijn al de dagen mijns levens; aldus wordt het woord zondigen, of zondaar zijn, genomen onder, Gen. 44:32; 1 Kon. 1:21.

Ge 44.32 1Ki 1.21
13) Is het nu

Alsof hij zeide: Is de zaak aldus gesteld, laat het dan geschieden in Gods naam.

14) loffelijkste

Wat om de grote waarde zeer geprezen en vermaard was. Sommigen houden het voor een zeer uitnemend gewas en vruchten, die van de bomen afgesneden werden.

15) balsem,

Zie van deze en van enige volgende specerijen, boven, Gen. 37:25.

Ge 37.25

16) terpentijnnoten

Anders, pijnappelnoten, of, hazelnoten.

17) dubbel geld

Dat is, nog eens zoveel als tevoren, omdat de duurte vermeerderd was; boven, Gen. 43:1.

Ge 43.1

18) misschien is

Dat is, er mag enig misverstand of misgreep zijn, dat uw geld dus in uw zakken geraakt is.

19) God, de

Zie boven, Gen. 17:1.

Ge 17.1

20) En mij aangaande,

Alsof hij zeide: moet het zo zijn, dat mijn kinderen achterblijven.... de wil des Heeren geschiede, wien ik de uitkomst dezer zaak aanbeveel. Zie dergelijke manier van spreken, Esth. 4:16. Anders, gelijk ik van kinderen beroofd ben [te weten, van Jozef en Simeon], zo word ik beroofd [te weten, van Benjamin].

Es 4.16
21) slachtvee,

Hebr. slachting; dat is, vee, hetwelk geslacht werd om gegeten te worden. Verg. Spreuk. 9:2.

Pr 9.2
22) Toen vreesden

Zij wisten niet dat zij ter maaltijd genodigd waren, maar meenden dat men hen in het huis verzekeren en om het geld bezwaren of straffen wilde.

23) in het begin

Dat is, bij onze eerste reis naar dit land; zie boven, Gen. 42:25.

Ge 42.25

24) opdat hij

OF, opdat hij zich wentele over ons; dat is, met zware beschuldiging zich over ons werpe, om ons ten gronde te brengen; gelijk iemand onder een zwaren last, die op hem valt, verdrukt blijft.

25) ons tot

Men meent dat de Egyptenaars de dieverij plachten te straffen met slavernij.

26) Daarom

Om zich te verontschuldigen, eer zij beschuldigd zouden mogen worden vanwege het geld.

27) Och, mijn

Het Hebr. woordje is gebruikelijk bij dengene, die, in enige zwarigheid zijnde, van een meerdere iets verzoekt; alzo Exod. 4:10; Num. 12:11.

Ex 4.10 Nu 12.11

28) in het begin

Zie boven, Gen. 43:18.

Ge 43.18

29) gewisselijk

Hebr. afkomende, afgekomen.

30) in de herberg

Zij verhalen de zaak niet juist noch onderscheidelijk, zoals zij in het geheel geschied was; want ‚‚n alleen had op den weg in de herberg zijn geld in zijn zak gevonden, en de anderen tehuis, boven, Gen. 42:27,35; maar het schijnt dat zij dit zo gedaan hebben, •f om der kortheid wil, •f door verslagenheid.

Ge 42.27,35
31) Vrede zij

Of, vrede zal ulieden zijn; dat is, uw zaken staan wŠl; het zal wŠl zijn; hebt goeden moed.

32) Uw God

Het schijnt dat deze dienstknecht van Jozef in de ware religie is onderwezen geweest.

33) een schat

Of, iets verborgens.

34) uw geld is

Dat is, ik heb uw geld ontvangen.

35) zij wiesen

Zie Gen. 18:4.

Ge 18.4
36) brood eten

Dat is, hun maaltijd houden, of ten eten blijven. Zie boven, Gen. 31:54.

Ge 31.54
37) bogen zich

Zie boven, Gen. 37:7.

Ge 37.7
38) vraagde hun

Hebr. vraagde hun naar den vrede; dat is, naar hun welvaren; of hoe het met hen ging; alzo Exod. 18:7; Richt. 18:15; 1 Sam. 25:5. Van het woord vrede, zie boven, Gen. 37:14.

Ex 18.7 Jud 18.15 1Sa 25.5 Ge 37.14

39) Is het wel

Hebr. heeft hij vrede? en zo vervolgens. Zie boven, Gen. 29:6.

Ge 29.6
40) Mijn zoon,

Zo noemt hij hem uit vriendschap en grote toegenegenheid, naar de wijze dergenen, die bedaagder en aanzienlijker zijnde, een jongere en mindere in het vriendelijke plegen toe te spreken.

41) ingewand

Het ingewand des mensen betekent eigenlijk zijn inwendige delen: als hart, long, lever, maag, enz. Naardien nu deze, en voornamelijk het hart, als men met barmhartigheid en medelijden over iemand bevangen wordt, zeer bewogen en ontstoken worden, zo wordt het ingewand genomen voor de barmhartigheid zelve, uit het diepste van het hart des mensen voorkomende; 1 Kon. 3:26; Fil. 2:1; Col. 3:12.

1Ki 3.26 Php 2.1 Col 3.12
42) hij bedwong

Te weten, van wenen; zie Gen. 45:1.

Ge 45.1

43) Zet brood op.

Dat is, recht de spijs aan.

44) hem aan

Jozef.

45) in het bijzonder,

Tot een teken van zijn waardigheid en den eerbied, dien men hem schuldig was.

46) hen in het bijzonder,

De broeders van Jozef.

47) zulks den

Ten aanzien van hun afgodische religie, omdat zij goddelijke eer bewezen aan kalven, ossen, enz., die de Hebre‰n slachtten en aten; verg. onder, Gen. 46:34; Exod. 8:26.

Ge 46.34 Ex 8.26
48) voor zijn aangezicht,

Dat is, tegen hem over.

49) de jongere

Hebr. de kleine naar zijn kleinkind.

50) dies

Niet alleen omdat Jozef hun zulk een grote eer aandeed, maar in het bijzonder, omdat zij naar den ouderdom, dien zij meenden dat hem onbekend was, gezet waren.

51) onder elkander.

Hebr. de man tot zijn naasten.

52) vijfmaal

Hebr. hij vermenigvuldigde de gerechten van Benjamin boven de gerechten van hen allen vijf handen, dat is, vijf delen.

53) zij werden

Dat is, zij werden vrolijk. Het Hebreeuwse woord betekent niet altijd in overvloed of gulzigheid zich met wijn te overladen, maar somtijds alleen verheugd te zijn door het drinken van den wijn. Zie Ps. 104:15; Hoogl. 5:1; Hagg. 1:6, gelijk ook het Griekse woord genomen wordt, hetwelk men vindt Joh. 2:10.

Ps 104.15 So 5.1 Hag 1.6 Joh 2.10
Copyright information for DutKant